1
Tevreden zijn met kleine dingen: ...... zijn ook brood.
2
Hij is door en door goed: Hij heeft een hart van ......
3
Onmisbaar: ......
4
Iets doen wat je goed uitkomt, wanneer dit ook maar mogelijk is: Een ...... meepikken.
5
Het is een kant en klare zaak: Een ...... brood.
6
Heel sober leven: .... brood eten.
7
Iemands verlies kan een ander zijn winst betekenen: De een zijn ...... is de ander zijn brood.