New Activity
Play Quiz
1. 
Hij springt van de hak op de tak
A.
Wat geef jij snel op.
B.
Hij praat steeds over iets anders.
C.
Hij viert feest.
D.
Hij komt meteen in actie.
2. 
Wij bijten op een houtje
A.
Wij doen het alleen.
B.
Wij komen meteen in actie.
C.
Ons geld is op, we hebben niets meer te eten.
D.
Wij vieren feest.
3. 
Hij neemt geen blad voor zijn mond.
A.
Hij viert feest.
B.
Hij doet het alleen.
C.
Veel geld, we hebben genoeg te eten.
D.
Hij zegt precies hoe hij erover denkt.
4. 
Hij doet het op zijn eigen houtje.
A.
Hij doet het alleen.
B.
Hij zegt precies hoe hij erover denkt.
C.
Hij praat alleen maar over bomen.
D.
Hij hakt de hele dag bomen om.
5. 
Hij zet de bloemetjes buiten.
A.
Hij doet het alleen.
B.
Hij komt meteen in actie.
C.
Hij viert feest.
D.
Hij praat steeds over iets anders.
6. 
Dat is een boom van een kerel.
A.
Die man hakt de hele dag bomen om.
B.
Die man is heel groot.
C.
Die man is erg boos.
D.
Hij zegt precies hoe hij erover denkt.
7. 
Hij laat er geen gras over groeien.
A.
Hij komt meteen in actie.
B.
Hij doet het alleen.
C.
Hij hakt de hele dag bomen om.
D.
Wat geef jij snel op.
8. 
Wat laat jij je snel uit het lood slaan.
A.
Wat geef jij snel op.
B.
Wat geef jij veel weg.
C.
Wat koop jij veel spullen.
D.
Wat geef jij de bomen veel water.