1
.
Rune
koop
15
snoepjes
.
Ze
wil
ze
verdelen
over
haar
3
zussen
.
Haar
zussen
krijgen
elk
____________________
snoepjes
2
.
Hayley
brengt
25
knuffels
mee
naar
school
.
De
juf
verdeelt
de
knuffels
over
5
leerlingen
.
Hoeveel
krijgt
elke
leerling
?
Elke
leerling
krijgt
____________________
knuffels
3
.
De
juf
heeft
20
stiften
meegebracht
naar
school
.
Ze
verdeelt
ze
over
10
leerlingen
.
Hoeveel
krijgt
elke
leerling
?
Elke
leerling
krijgt
____________________
stiften
4
.
Sinterklaas
heeft
48
mandarijntjes
.
Hij
verdeelt
ze
over
8
brave
kinderen
.
Hoeveel
krijgt
elk
kind
?
Elk
kind
krijgt
____________________
mandarijntjes
5
.
De
boer
heeft
82
eieren
.
Hij
heeft
9
kippen
.
Hoeveel
eieren
heeft
elke
kip
gelegd
?
Elke
kip
heeft
____________________
eieren
gelegd
.
6
.
Een
voetbalploeg
heeft
24
voetbaltruitjes
.
6
mama's
moeten
de
voetbaltruitjes
wassen
.
Hoeveel
krijgt
elke
mama
mee
naar
huis
?
Elke
mama
krijgt
er
____________________
mee
naar
huis
7
.
Senne
heeft
14
snoepjes
Hij
verdeelt
ze
onder
7
vrienden
.
Hoeveel
krijgt
elke
vriend
?
Elke
vriend
krijgt
____________________
snoepjes
8
.
Een
vogel
heeft
64
wormen
gevangen
.
Ze
verdeelt
dit
over
haar
8
jongen
.
Hoeveel
wormen
krijgt
elk
jong
?
Elk
jong
krijgt
____________________
wormen
.
9
.
Arno
geeft
zijn
vissen
36
vissenkorrels
.
Hij
heeft
9
vissen
.
Hoeveel
korrels
eet
elke
vis
?
Elke
vis
eet
____________________
korrels
10
.
De
boer
heeft
42
kippen
.
Hij
wil
ze
per
6
in
een
hok
steken
.
Hoeveel
hokken
heeft
de
boer
nodig
?
De
boer
heeft
____________________
hokken
nodig
.