New Activity
Play Quiz
1. 
Onderstaande grafiek toont de positie van een voorwerp op een rechte als functie van de tijd. De versnellingscomponent van het voorwerp is negatief in het tijdsinterval...
A.
interval A
B.
interval B
C.
interval C
D.
interval D
2. 
Welke x(t) - grafiek stelt de beweging van een voorwerp voor dat over het hele traject met een constante snelheid beweegt?
A.
grafiek A
B.
grafiek B
C.
grafiek C
D.
grafiek D
3. 
Twee auto's rijden heen en terug van Diest naar Dilsen. De afstand tussen Diest en Dilsen bedraagt 50 km. De eerste auto rijdt heen en terug met een snelheid van 80 km/h. De tweede auto legt de heenweg af aan 60 km/h en de terugweg aan 100 km/h. Tijdens elke rit blijft de snelheid constant. Wat kan je zeggen over de totale reistijd?
A.
Beide auto's leggen de rit af in dezelfde tijd.
B.
De eerste auto is langer onderweg dan de tweede.
C.
De tweede auto is langer onderweg dan de eerste.
D.
We hebben niet voldoende gegevens om te vergelijken.
4. 
Een fietser voert een rechtlijnige beweging uit. De snelheid van de fietser wordt voorgesteld in de v(t) - grafiek. Voor het tijdsinterval 0s tot 8s geldt dan de volgende uitspraak.
A.
De fietser versnelt enkel.
B.
De fietser vertraagt enkel.
C.
de fietser versnelt eerst en vertraagt nadien.
D.
De fietser vertraagt eerst en versnelt nadien.
5. 
Tom rijdt met de fiets naar school met een constante snelheid van 5,0 m/s. Zijn vriend Niels wacht hem op 100 m van de schoolpoort op. Als Tom ter hoogte van Niels is, stapt Niels op zijn brommer. Welke constante versnelling moet Niels hebben, opdat ze beiden op hetzelfde moment aan de schoolpoort aan zouden komen?
A.
1m/s²
B.
0,5 m/s²
C.
20 m/s²
D.
0,2 m/s²
6. 
Een rotsblok valt vanuit stilstand over een afstand h1 in een tijdsduur t1 en bereikt een snelheid v1. De rotsblok bereikt een snelheid v2 gelijk aan v1/2 na:
A.
een val over een afstand gelijk aan h1/2.
B.
een val over een afstand gelijk aan √h1
C.
t1/2
D.
√t1