Meewerkend voorwerpOnline version oefenen met het meewerkend voorwerp by Lorenzo Bonnet 1 Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin? De dokter gaf de patiënt een medicijn voor zijn griepje. a de patiënt b de dokter c voor zijn griepje d een medicijn 2 Hij hing het schilderij aan de muur. Wat is het meewerkend voorwerp? a aan de muur b hij c hing d er is geen meewerkend voorwerp 3 Gisteren heeft oma Nick een fiets gegeven. Wat is het meewerkend voorwerp? a oma b Nick c heeft gegeven d een fiets 4 De winkelbediende toonde de klant de nieuwste collectie. Wat is het meewerkend voorwerp? a de winkelbediende b de klant c de nieuwste collectie 5 Wat is het meewerkend voorwerp? De leraar geeft zijn leerlingen goede cijfers. a zijn leerlingen b de leraar c goede cijfers