Tegenwoordige en verleden tijdOnline version Duid de correcte vervoeging van het werkwoord aan. by Dorien Van Duppen 1 Anke ... dat ze slechte cijfers haalt. (vrezen - TT) a vreezt b vreesde c vreezde d vreest 2 Berkant en Ercan ... de hele tijd tijdens de les. (praten - VT) a praate b praatten c praatte d praten 3 In de keuken ... de leerlingen een haarnetje. (dragen - VT) a droegen b draagden c dragen d droegden 4 In de hoek van de klas ... een grote lamp. (branden - TT) a brandde b brandt c brand d brant 5 Blijkbaar ... je papa die cake heel lekker. (vinden - TT) a vind b vindt c vond d vint 6 Tijdens de middag ... de leerlingen samen met de leerkracht. (eten - VT) a eetten b aatten c aten d eten 7 Rosario ... tijdens de vervangingsles. (slapen - VT) a slaapt b sliep c slaapte d slapen 8 Elke morgen ... Kenji mee met de schoolbus. (rijden - TT) a rijd b reed c reedt d rijdt 9 In de kookles ... Rositsa een heerlijke taart. (bakken - VT) a bakte b bakde c bakt d biek 10 ... je dat zeker in je agenda? (schrijven - TT) a Schreef b Schrijv c Schrijf d Schrijft