ZT Vaste activaOnline version Zelftoets Immateriele en materiele vaste activa by Convoy Uitgevers 1 Waarom mogen zelf ontwikkelde merken niet als activum beschouwd worden? a Ze zijn niet in de beschikkingsmacht van de onderneming b Er is niet voldoende waarschijnlijkheid van economische voordelen c De kostprijs kan niet op betrouwbare wijze vastgesteld worden 2 De Nederlandse wet vereist het vormen van een wettelijke reserve bij het activeren van ontwikkelingskosten; de IFRS kennen geen wettelijke reserves. Welke stelling is juist? a Door de vorming van de wettelijke reserve verschilt het geactiveerde bedrag van het bedrag dat geactiveerd wordt onder de IFRS. b Door de vorming van de wettelijke reserve verschilt de winst van de winst zoals die gepresenteerd wordt bij IFRS. c Door de vorming van de wettelijke reserve is er geen verschil in eigen vermogen ten opzichte van de toepassing van IFRS. 3 BV Commercia sluit per 1 januari 2018 een financial leasecontract af (looptijd 5 jaar) met een machinefabrikant. De catalogusprijs van de machine is € 300.000, restwaarde na 5 jaar nihil. De jaarlijkse leasetermijn is € 81.000, gebaseerd op een rentepercentage van 11%. De eerste termijn wordt betaald op 31 december 2018. Met welke bedrag staat de post Leaseverplichtingen per 1 januari 2019 op de balans van Commercia ? a € 222.000 b € 252.000 c € 267.000 4 Een onderneming sluit op 31 december 2019 een financial leasecontract, waarbij een machine wordt verkregen ter waarde van € 500.000. Er dienen 8 jaarlijkse leasetermijnen betaald te worden, voor het eerst op 31 december 2020. Welke boeking wordt naar aanleiding hiervan gemaakt in het kasstroomoverzicht over 2019? a Geen boeking b Kasstroom uit investeringsactiviteiten: – € 500.000 | Kasstroom uit financieringsactiviteiten + € 500.000 c Kasstroom uit operationele activiteiten – € 500.000 | Kasstroom uit financieringsactiviteiten + € 500.000 5 Wat gebeurt er als van het geleasede object de restwaarde op het einde van de looptijd niet betrouwbaar is te schatten? a Dan wordt als effectieve interestvoet de marktrente voor soortgelijke contracten gebruikt. b Dan wordt het object niet geactiveerd. c Dan wordt er geen splitsing gemaakt tussen aflossing en interest. 6 Een onderneming heeft begin januari 2013 een machine gekocht voor € 600.000; geschatte levensduur 10 jaar, geschatte restwaarde nihil, afschrijving lineair. Met de leverancier is afgesproken dat die na vijf jaar groot onderhoud zal uitvoeren, waarvoor de leverancier dan een rekening zal sturen van € 50.000. De onderneming past de componenten-benadering toe. Welk bedrag brengt de onderneming als gevolg van bovenstaande in 2019 als afschrijvingskosten ten laste van het resultaat? a € 60.000 b € 65.000 c € 80.000 7 Wat is een verschil tussen afschrijvingen en impairments? a Afschrijvingen worden vooraf bepaald, impairments niet. b Afschrijvingen worden ten laste van het resultaat gebracht, impairments worden afgeboekt op de reserves. c Afschrijvingen vallen binnen de normale verslaggevingsregels, voor impairments is een stelselwijziging noodzakelijk. 8 Een onderneming heeft begin januari 2015 een machine gekocht voor € 400.000. De machine wordt lineair in 10 jaar naar nihil afgeschreven. De vraag naar het product dat met behulp van de machine geproduceerd wordt, blijkt eind 2017 ernstig ingezakt. De onderneming gaat ervan uit dat bedrijfswaarde van de machine op dat moment € 200.000 is; de directe opbrengstwaarde bedraagt € 150.000. Wat is de waardering van de machine per 31 december 2017? a € 150.000 b € 200.000 c € 280.000 9 Zie de gegevens bij vraag 8. Eind 2019 is de vraag naar het product weer aangetrokken. De bedrijfswaarde wordt op dat moment geschat op € 270.000 en de directe opbrengstwaarde op € 120.000. Wat is de waardering van de machine per 31 december 2019? a € 200.000 b € 240.000 c € 270.000 10 Het product Z wordt gemaakt in een loods, door een productielijn, die bestaat uit 2 machines. Per 31 december 2019 is de voorlopige boekwaarde van de loods € 200.000, die van de eerste machine € 180.000 en die van de tweede machine € 120.000. De loods is niet geschikt voor andere doeleinden. Door afnemende vraag naar Z wordt per die datum de indirecte opbrengstwaarde van de kasstroom genererende eenheid geschat op € 300.000 en de directe opbrengstwaarde op € 240.000. Voor welk bedrag zal de loods op de balans per 31 december 2019 voorkomen? a € 96.000 b € 120.000 c € 200.000 Uitleg 1 De kosten van het ontwikkelen van het merk kunnen niet op betrouwbare wijze afgesplitst worden van de normale bedrijfskosten. 2 Het geactiveerde bedrag wordt niet beïnvloed door de vorming van een wettelijke reserve, dus a. is onjuist. Een wettelijke reserve wordt gevormd ten laste van de overige reserves en niet ten laste van de winst, dus b. is onjuist. Er is sprake van een overboeking van de algemene reserve naar de wettelijke reserve, dus het totale eigen vermogen verandert niet. 3 b Leasetermijn € 81.000 - Rente 11% van € 300.000 = € 33.000 = Aflossing € 48.000. Schuld per 31 december 2019: € 300.000 - € 48.000 = € 252.000 4 In 2019 wordt niets betaald; dan mag er ook geen kasstroom gepresenteerd worden. 5 Het activeren van het object en het presenteren van een verplichting blijft van kracht, b. is onjuist. De termijn moet nog steeds gesplitst worden in een rente- en een aflossingsdeel, c. is onjuist. Als de restwaarde niet betrouwbaar is te schatten, dan kan de effectieve rente niet bepaald worden; daarom wordt in zo’n geval de marktrente gebruikt (en is de restwaarde de ‘sluitpost’ van de berekening). 6 De aankoopsom wordt gesplitst in € 550.000 voor de ‘kale’ machine en € 50.000 voor het groot onderhoud. De machine wordt in 10 jaar afgeschreven, afschrijvingskosten per jaar € 55.000 en het groot onderhoud in 5 jaar, afschrijvingskosten per jaar € 10.000. Totale jaarlijkse afschrijvingskosten € 65.000. 7 Zowel afschrijvingen als impairments worden ten laste van het resultaat gebracht, b. is onjuist. Impairments vallen binnen het stelsel ‘Boekwaarde of lagere verwachte opbrengstwaarde, c. is onjuist. Het verschil tussen beide is dat de afschrijvingstermijn en de verwachte restwaarde bepaald worden op het moment van aanschaf van het activum. Als later blijkt dat dit leidt tot een te hoge boekwaarde, vindt er een impairment plaats. 8 Voorlopige boekwaarde per 31 december 2017: 7/10 x € 400.000 = € 280.000. Realiseerbare waarde: de hoogste van € 200.000 en € 150.000, dus € 200.000. Definitieve boekwaarde € 200.000. 9 De herziene boekwaarde mag niet hoger zijn dan de boekwaarde zonder impairment. Op basis van het normale afschrijvingssysteem zou de boekwaarde per 31 december 2019 zijn: 5/10 x € 400.000 = € 200.000. 10 De voorlopige boekwaarde van de kasstroom genererende eenheid is € 200.000 + € 180.000 + € 120.000 = € 500.000. De realiseerbare waarde is € 300.000, dus 60%. Definitieve boekwaarde loods 60% van € 200.000 = € 120.000.